Trefwoorden

 

waarom tuner

antenne keuze

coax / open lijn

tuner en lijn

enkele tuners

tuner alternatief

zelf ontwerpen

 

Enige opmerkingen rond Antenne tuners

(Eerder gepubliceerd in CQ-QSO en in Electron #9, 2011)

 

 

 

 

Inleiding

 

Regelmatig krijg ik de vraag voorgelegd of ik aanbevelingen kan doen voor een bepaald type antenne tuner of omgekeerd, welke tuner men zou moeten toepassen bij een bepaald type antenne. Uit de omschrijving van de vraag begrijp ik dan dat men zo'n tuner beschouwt als een (liefst zwarte) 'wonderdoos', die alle problemen tussen de zend-ontvanger en wat daarna volgt zal  gaan oplossen. Wat deze problemen zullen zijn is vaak niet helemaal duidelijk, maar omdat antennes toch al een moeilijk onderwerp zijn, kun je die zaken beter buiten de deur houden met zo'n 'toverdoosje'.

Meestal vraag ik daarom eerst even door over het type antenne dat men wenst te plaatsen en de soort verbindingen die men hiermee denkt te gaan maken. Dit soort vragen vindt men meestal een beetje lastig. In de eerste plaats zou het toverdoosje immers elk type antenne moeten kunnen aanpassen en in de tweede plaats begrijp ik natuurlijk dat het logisch is dat  men geen tijd, moeite of ruimte kan of wil besteden aan de antenne, die bovendien geschikt moet zijn voor zowel lokaal als DX radio verkeer. Een gestileerde opstelling zien we in figuur 1.

 

 

 

figuur 1. Schematische amateur station opbouw

 

 

Verder ziet men vaak over het hoofd dat de bedoelde antenne niet direct met de transceiver verbonden kan worden, tenzij men in dit stadium al begrepen heeft 'het dak op te kunnen'. De nadrukkelijke vraag naar de tuner impliceert ook, dat men verwacht dat bij een verkeerde keuze hierin veel vermogen verloren zal gaan. In de praktijk zal echter alleen bij een heel slecht tuner-ontwerp hierin enig vermogen gedissipeerd worden en is het juist de verbinding tussen de tuner en de antenne waarin vermogen wordt verloren bij een verkeerde antenne keuze.

 

In dat laatste geval kan de tuner nog steeds de antenne aanpassen op de transceiver en zul je in de shack vaak niet eens merken dat je met een inefficiënt antenne systeem werkt, soms ook niet door een extreme aanwijzing van de SWR meter. Sterker nog, je prijst je misschien gelukkig dat je in zo'n 'rustige' stoor-omgeving zit, al is het misschien jammer dat je de verre stations, die anderen regelmatig werken, niet of nauwelijks kunt horen. Verder valt het je misschien op dat andere stations bij jou in de buurt vaak betere rapporten krijgen dan jij, zelfs als ze met minder vermogen op de band zijn. Maar ja, denk je dan, door die merkwaardige 'condities' kun je natuurlijk alles verwachten.

 

 

Waarom een antenne tuner

 

Laten we eerst eens kijken naar de functie van de antenne tuner.

Een antenne tuner verzorgt de transformatie van een vaak 'willekeurige' impedantie (R + jX) aan het einde van de kabel naar de antenne, naar een gewenste, meestal reële impedantie aan de 'uitgang' van een zender. We vinden de antennetuner dan ook steeds tussen de transceiver en de kabel naar de antenne, zoals in figuur 1.

 

Een radiobuis in een amateur zender werkt bij een anode spanning van enkele honderden tot duizenden volt en een anode stroom van tientallen tot honderden milliampères. Dit spannings- / stroom-regime leidt tot een hoge aanpassings-impedanties van de zender eindtrap, meestal in de grootte orde van vele honderden tot duizenden Ohms. Voor een goed overdrachtsrendement moet deze hoge afsluitimpedantie getransformeerd worden naar de aansluitimpedantie van de antenne, die doorgaans in de orde van tientallen tot honderden Ohm ligt en bovendien vaak complex van aard is (R + jX). In een buizen eindtrap is daarom vaak een afgestemde transformatie opgenomen, ook wel in de vorm van een  pi-filter, die deze omzetting verzorgt en hiermee tevens de functie van 'antenne tuner' voor zijn rekening neemt, zie ook figuur 2.

 

 

Beschrijving: Beschrijving: Beschrijving: buis zender

 

 

figuur 2: Gestileerde opbouw van zender eindtrap met buis

 

 

In figuur 2 zien we tevens dat het pi-filter de opbouw van een laag-doorlaat filter heeft, waarmee het tevens ongewenste harmonischen uit de zender kan onderdrukken.

 

Als de aanpassing van het pi-filter op de zender niet helemaal optimaal is, zien we dat op de meter die het uitgangsvermogen aan geeft, die dan minder dan het maximaal mogelijke vermogen aanwijst. Verder zit er vaak in het uitgangscircuit nog een SWR-meter, waarvan de aanwijzing een maat is voor de misaanpassing van de antenne voedingskabel aan de zenderuitgang. Omdat een radiobuis niet direct defect raakt bij een beetje afwijkende anode-spanning of -stroom, hoeft deze laatste aanpassing niet helemaal perfect te zijn om toch een 'redelijke' werking van de eindtrap mogelijk te maken. Op langere termijn zal een voortdurende en substantiële misaanpassing wel invloed hebben op de levensduur van de buis(zen), maar op korte termijn is de eindtrap redelijk tolerant tegen een beetje misaanpassing.

 

Bij de ontvanger bemerken we een misaanpassing van de antenne op de set in de vorm van een verminderde signaal overdracht vanaf de antenne. Omdat ook de storing en de atmosferische ruis te maken hebben met deze verminderde overdracht, zal de verstaanbaarheid van een verbinding niet snel lijden onder een verkeerde aanpassing. Hoewel alle signalen worden verzwakt bij een verkeerde aanpassing van de antenne aan de ontvanger, zal de signaal- / ruis-verhouding nauwelijks veranderen zolang bij aansluiten van de antenne het totale ruis en stoorniveau met tenminste een S-punt toeneemt t.o.v. de eigen ruis van de ontvanger. Een juiste antenne aanpassing nemen we dan waar door een toename van het totale signaal en atmosferische ruis niveau, maar voor de verhouding tussen die twee, en dus de verstaanbaarheid, zal er echter nauwelijks iets veranderen.  

 

In tegenstelling tot een buizenzender werkt een amateur transistorzender bij een collectorspanning van enkele tientallen tot honderden volt en een collector stroom van vele, tot tientallen ampères. Voor een optimaal rendement dient de zend-transistor daarom belast te worden met een weerstand in de orde van enkele Ohms, die nu moet worden aangepast op een antenne met een veel hogere impedantie, zoals we hiervoor al zagen. Grote impedantie-transformaties geven echter doorgaans een slecht overdracht rendement, reden waarom men bij moderne transistorzenders zijn toevlucht heeft genomen tot een twee-traps transformatie. Eerst wordt een zodanige transformatie gemaakt dat de antenne aansluiting kan worden afgesloten met een weerstand van 50 Ohm voor het maximale uitgangsvermogen van de zender. Mede door de lage impedantie niveaus is het hier gemakkelijker om brede-band aanpassingen te maken en wordt de zender eindtrap zodanig geconstrueerd dat deze over een groot frequentiegebied onafgestemd kan blijven,  zie figuur 3.

 

 

 

figuur 3. Schematische transistor zender eindtrap

 

 

 

De tweede transformatie trap is aan de gebruiker, die nu met een externe antenne tuner de weerstandswaarde van 50 Ohm kan aanpassen op de 'toevallige' aansluitimpedantie van de antenne, of hoe deze er dan ook moge uitzien aan het einde van de antenne voedingskabel (R + jX). Bij een onjuiste transformatie (verkeerde aanpassing) kan de afsluitweerstand van de transistor zender eindtrap een andere waarde aannemen dan de voorgeschreven 50 Ohm, waardoor uiteindelijk de spanning op de eindtrap of de stroom er doorheen waarden aan kunnen nemen die buiten het voorgeschreven werkgebied van de transistor vallen. Ook is bij een transistor de overgang van het normale werk gebied naar 'overbelasting' veel abrupter dan bij een toepassing met een radio buis, hoewel de afregeling van het pi-filter bij deze laatste ook een kritische aangelegenheid kan zijn. Een juiste aanpassing aan 'de buitenwereld' is echter vaak bij amateur toepassingen bij een transistor zender belangrijker dan bij een buizen zender.

 

Voor een transistor ontvanger gelden weer dezelfde overwegingen als bij de buizen ontvanger en krijgen we door een slechte antenne aanpassing geen verliezen in de signaal ruisverhouding, zolang de atmosferische ruis op de antenne ingang maar hoger is dan de eigen ruis van de ontvanger. Hierbij dient nog te worden aangetekend, dat de meeste ontvangers een ingangsimpedantie hebben die beduidend kan afwijken van 50 Ohm en die bovendien frequentie-afhankelijk is. Het is verstandig om dit te onthouden bij het ijken van de S-meter, die daardoor alleen op de afregelfrequentie de 'juiste' waarde zal aangeven en op elke andere afstemfrequentie in meer of mindere mate zal afwijken.

 

We kunnen nu de conclusie trekken dat een antenne tuner niets zal veranderen aan een slechte antenne situatie, een verkeerde keuze van transmissielijn of de verdere verliezen tussen de transceiver en de antenne. Natuurlijk bewijst een tuner goede diensten als b.v. een antenne met een stralingsweerstand van 300 Ohm, aangesloten op een transmissielijn van 300 Ohm (lint lijn) moet worden aangepast op de 50 Ohm van de transceiver. In dit geval hebben juist een (antenne-) systeem met lage verliezen en dat willen we graag zo houden door met een tuner de juiste aanpassing te maken van 50 naar 300 Ohm. Op deze wijze voorkomen we schade aan de zender door het aanbieden van de juiste afsluit impedantie.

Door een juiste aanpassing helpt een antenne tuner daarmee om (vooral) een (transistor-) zender te beschermen tegen hogere spanningen of stromen in de antenne aansluiting dan waarvoor deze ontworpen werd. Een tuner doet verder niets aan verliezen die optreden door een slechte antenne (keuze), verliezen in de antennevoedingskabel, balun of andere zaken die zich tussen de transceiver en de antenne bevinden. Alle energie die hierin verloren gaat, blijft hierin verloren ondanks een goede aanpassing van de transceiver aan de voedingskabel d.m.v. zo'n tuner.

Verder zorgt een antenne tuner door een goede transformatie dat er meer spanning van de antenne aan de ingangsklemmen van de ontvanger terecht komt, al zal dit voor de HF-banden de verstaanbaarheid van de signalen doorgaans niet beïnvloeden.

 

 

Antenne tuner en het verlies budget

 

Uit het voorgaande blijkt dat het verstandig is als we eerst kijken naar het totale systeem tussen de antenne en de transceiver, voordat we toekomen aan een tuner ontwerp. In Electron nummer 4 van dit jaar schreef ik een verhaaltje onder de titel "Waar blijft de PEP", dat je overigens ook hier weer kunt terugvinden. 

In dit verhaaltje werd het duidelijk dat de aanpassing van de antenne op de kabel van groot belang is voor de verliezen in deze kabel. Nemen we als voorbeeld een heel gebruikelijke lengte van 10 meter RG58 coax tussen de antenne en de shack, dan zijn we hierin al de helft van het toegevoerde vermogen kwijt bij een SWR van 1 : 17,1 bij 7 MHz., en zelfs al bij SWR van 1 : 8,7 bij 30 MHz.. Voor tussenliggende frequenties, zie ook figuur 4.

 

 

 

 

 

frequentie in MHz

 

 

 

 

4

5

7

10

15

20

30

SWR  1 :

37,3

25,1

17,1

17

13,1

11,2

8,7

 

 

 

 

 

 

 

 

 

figuur 4: SWR voor 50 % vermogensverlies in 10 m.RG58

 

 

 

Deze SWR 1 : 17 op 7 MHz. wordt al bereikt bij een antenne aansluit impedantie van b.v. 400 Ohm, in serie met een capaciteit van 52 pF en dit zijn waarden die een dipool antenne gemakkelijk zal overschrijden over een groot deel van de afstemming tussen twee resonantie punten. Bij de tuner is deze grote SWR al teruggelopen tot ongeveer 1 : 9, zodat je je wellicht nog geen al te grote zorgen had gemaakt. De tuner heeft overigens geen enkele moeite om deze waarde aan te passen en krijgt dit gemakkelijk voor elkaar met een spoel impedantie van ongeveer 1,9 uH en een condensator van ongeveer 712 pF.

In een goede tuner zal onder deze omstandigheden ongeveer 1,5 % van het vermogen verloren gaan en dat staat in geen enkele verhouding tot de 50 % die we kwijt waren in de voedingskabel. Deze verhouding geeft al aan hoe belangrijk de eerste keuze van de combinatie antenne-met-voedingskabel is en dat de keuze van de tuner hier een beetje achteraan hinkt.

 

Bij een symmetrische  voedingslijn van dezelfde lengte zullen deze getalletjes anders zijn, maar dat wordt weer betaald met een meer gecompliceerde antenne tuner; ik kom daar verderop nog op terug.

 

Een tweede aspect van een voedingskabel is dat deze de antenne impedanties zal transformeren. De waarden van 400 Ohm in serie met 52 pF van de antenne zien er na transformatie door de coaxkabel bij de tuner heel anders uit en zijn veranderd in een weerstand van 10,1 Ohm in serie met een reactantie van 42,2 Ohm. Deze laatste zijn de uiteindelijke waarden die de tuner zal moeten aanpassen op de eisen van de transceiver; bij transistor zenders doorgaans een weerstand van 50 Ohm. We zagen al eerder dat de tuner hiervoor een simpel netwerk nodig heeft met een spoel van 1,9 uH in de serie tak en een condensator van 712 pF parallel, zie figuur 5. 

 

 

Beschrijving: Beschrijving: Beschrijving: a-symmetrische aanpassing

 

 

figuur 5: Aanpassing 50 Ohm aan 10,1 + j 42,2 Ohm

 

 

Afhankelijk van de gevraagde transformatie kan de condensator ook aan de transceiver kant terecht komen; een wat meer universele antenne tuner houdt hier dan ook rekening mee door de variabele condensator naar beide plaatsen te kunnen omschakelen. In plaats van een schakelaar kunnen we natuurlijk ook twee variabele condensatoren toepassen, één aan de transceiver en één een de antenne zijde; we herkennen hierin gemakkelijk het pi-filter dat we al eerder tegen kwamen.

     

Uit dit voorbeeld komt ook naar voren, dat de keuze van de voedingskabel eigenlijk net zo belangrijk is als die van de antenne: uiteindelijk gaat het er om, een zo laag mogelijke misaanpassing te krijgen zodat de verliezen in de voedingskabel beperkt blijven. Het is overigens niet nodig om hierin al te extreem te worden op de HF-banden; misaanpassingen tot 1 : 3 zijn meestal nog wel toelaatbaar zonder al te grote verliezen.

Ook de meest zorgvuldige keuze van voedingslijn moet het echter afleggen tegen een verkeerde keuze van antenne, of, wat eigenlijk hetzelfde is, van het gebruik van een goede antenne op een verkeerde frequentie.  

 

 

Keuze van de antenne impedantie

 

We zijn nu op het punt dat we met wat meer zorgvuldigheid naar de antenne kunnen kijken.

Een eenvoudige, maar goede antenne is de dipool, die bij de juiste antenne-hoogte zowel geschikt is voor lokaal als voor afstandsverkeer. Zo'n dipool heeft op zijn resonantie frequentie een aansluitimpedantie van 50 - 75 Ohm, een beetje afhankelijk van de grondsoort en mits geplaatst op een hoogte van ongeveer 1/5 golflengte boven de grond. Zo'n hoogte is goed haalbaar bij een werkfrequentie van 7 Mhz. als in ons voorbeeld, want komt dan uit op ongeveer 8 meter. Zo'n prettige aanpassing wordt een stuk moeilijker op de 80 meter band, omdat deze 1/5 golflengte zal uitkomen op ruim 16 meter, en dat soort masten moet toch al stevig worden getuid. Op een hoogte van 10 meter blijft de SWR van een resonante dipool antenne ook voor de 80 m. band gelukkig nog beperkt tot waarden beneden de 1 : 2. Het verdere gedrag van zo'n dipool antenne boven 'gemiddelde grond' is te zien in figuur 6.

 

 

 

 

figuur 6: Dipool antenne boven 'gemiddelde' grond.

 

 

Er zijn echter meer antennes die op hun ontwerpfrequentie een 'handige' aanpassingsimpedantie vertonen, en mijn duo band antenne is daar een voorbeeld van. Wie dit wil nazien kan terecht in Electron # 7 uit 1999, of hier. Ook mijn vijf-band trap antenne is ontworpen om een lage impedantie te vertonen op alle werkfrequenties en is gepubliceerd in Electron # 12 van 2000 en # 1 van 2001, zie ook hier. Beide antennes zijn verder ontworpen om te werken op een prettige hoogte van 10 meter boven de grond en kunnen in detail worden bekeken op bovenstaande 'links'.

 

Het voordeel van een dergelijke antenne keuze is niet alleen dat er weinig verliezen zullen optreden in de antenne voedingskabel, maar bovendien dat er (vrijwel) geen tuner nodig is om deze aan te kunnen sluiten op de meeste amateur zend-ontvangers omdat de aansluit impedantie al in de buurt van de 50 Ohm ligt.    

Bij een verstandige antennekeuze is er dus helemaal geen antenne tuner nodig!

 

 

Open voedingslijn altijd beter?

 

Ik kom nog even terug op de keuze van coaxiale transmissielijn voor de verbinding tussen de antenne en de transceiver. Zo'n kabel is natuurlijk gemakkelijk te verwerken en heeft geen last van omgevingseffecten bij het maken van bochten, bevestigingen langs de gevel en invoer in de shack. Nadelen zijn echter de relatief lage impedanties waarvoor deze kabels noodgedwongen gemaakt worden en de relatief hoge verliezen hiervan in vergelijking met een open voedingskabel. Stappen we bij het gebruik van open voedingslijn over deze bezwaren heen, dan ziet de wereld er tussen de antenne en de tuner er toch weer wat anders uit.

 

Gaan we even terug naar een eerder voorbeeld, waarbij de antenne een aansluit impedantie had van 400 Ohm in serie met een capaciteit van 52 pF. Deze antenne gaf een aanpassingsprobleem met een staande-golf verhouding van 1 : 17 bij gebruik van RG58 kabel, en bijgevolg een verlies van 50 % van het toegevoerde vermogen hierin.

 

Sluiten we deze antenne op dezelfde frequentie van 7 Mhz. aan, nu via een open, symmetrische voedinglijn met een impedantie van 600 Ohm, dan blijkt de demping over dezelfde 10 meter lengte uit te komen op 0,032 dB, en dat is gelijk aan ongeveer 0,37 % van het toegevoerde vermogen; een groot verschil t.o.v. de 50 % bij coax. Dat wordt verklaarbaar wanneer we zien dat de staande-golf verhouding nu nog maar 1 : 2,5 bedraagt en verder door de lage demping die zo'n open lijn 'van nature' al heeft.

 

Ook de transformerende eigenschappen van deze lijn verschillen nog al, omdat we nu bij de tuner een waarde tegen komen van 430 Ohm in serie met een reactantie van 462 Ohm. Om deze waarden aan te passen dient de tuner nu in de serie-tak een spoel te zien van 4,7 uH, en in de dwarstak een condensator van 131 pF. Vooral de condensator waarde is wat 'vriendelijker' dan wat we tegen kwamen bij de coaxiale lijn, die toen 712 pF bedroeg.      

 

Omdat we nu met een symmetrische voedingslijn werken, dient ook de tuner symmetrisch te worden uitgevoerd. De spoel van 4,7 uH wordt daarom opgesplitst in twee spoelen van 2,35 uH, verdeeld over de beide serie takken. De condensator in de dwarstak dient vrij van aarde te worden opgesteld, waarbij de capaciteit naar de kast van de variabele en vaste platen ook zo gelijk mogelijk dient te zijn, zie figuur 7.

 

 

                          Figuur 7. Aanpassing van (symmetrische) 50 Ohm aan de symmetrische 430 + j 462 Ohm

 

Denk er om dat we aan de uitgang van deze tuner nu weleenswaar een keurige waarde van 50 Ohm krijgt, maar dat deze nog steeds symmetrisch ligt t.o.v. aarde. Er zijn verschillende manieren om deze symmetrische 50 Ohm aan te passen op de a-symmetrische aansluiting van de transceiver en een goede, hoog-Ohmige balun is daar één van. Aan deze balun dient de nodige aandacht te worden besteed, omdat de common-mode impedantie hiervan tussen één van de symmetrische antenne takken en aarde komt. De toch nog regelmatig toegepaste,  trifilaire balun is hier beslist af te raden omdat hiermee niet meer dan enkele honderden Ohms t.o.v. aarde te bereiken is. Meer over baluns in het algemeen, en hoog-Ohmige baluns in het bijzonder zal verschijnen in het komende half jaar in Electron, en is ook al enige tijd hier te vinden op mijn web-site.

 

In het voorbeeld hebben we gerekend aan een wat ongelukkig toegepaste dipool antenne, want buiten zijn resonantie frequentie. Voor de volledigheid rekenen we daarom ook nog even aan een symmetrische dipool op diezelfde 7 MHz., die wordt bedreven juist op zijn resonantie-frequentie en daar een impedantie van 50 Ohm vertoont. Deze zal een grote misaanpassing vertonen t.o.v. de 600 Ohm voedingslijn, die nu een SWR = 1 : 12 laat zien bij de antenne, teruglopend tot SWR = 1 : 11,7 bij de tuner. De totale lijndemping door deze misaanpassing bedraagt nu 0,088 dB, hetgeen betekent dat ongeveer 2 % van het toegevoerde vermogen hierin achter blijft. Dat is nog steeds veel minder dan het verlies van 50%, dat in het omgekeerde geval in de coaxiale leiding achter bleef, maar toch al ruim vijf maal zoveel als bij vrijwel juiste aanpassing (0,37 %).

 

Ook de impedantie-transformatie ziet er nu anders uit. Na tien meter transmissielijn is de antenne impedantie bij de tuner veranderd van 50 Ohm in een weerstand van 6540 Ohm, in serie met een condensator van 12,4 pF. Voor een juiste aanpassing aan de 50 Ohm die de transceiver vraagt, krijgt de tuner nu in de serie tak een spoel van 13 uH en in de parallel tak een condensator van 39 pF. Door deze hoge impedanties worden er ook zwaardere eisen gesteld aan de doorslagspanning van deze laatste, die bij een vermogen van 100 Watt al met een spanning van 1150 Volt wordt belast.

Verder treedt er in de tuner nu een verlies op van 0,31 dB, en dat is al 7 % van het toegevoerde vermogen. Dat is nog steeds een redelijke waarde maar toch altijd veel meer dan de 1 % bij de coaxiale tuner en de 0,37 % bij de symmetrische tuner met de hoog-Ohmige aanpassing.

 

 

Tuner en lijn keuze

 

De conclusie uit het voorgaande is dan ook, dat een hoog-Ohmige antenne het beste gevoed kan worden met een hoog-Ohmige transmissie lijn zoals b.v. 600 Ohm open lijn en een symmetrische tuner. Aan de onderdelen worden zwaardere eisen gesteld, vooral op spanningsgebied, en ook de balun is niet meer zo eenvoudig.

Een laag-Ohmige, doorgaans resonante antenne, kan beter gevoed worden met een laag-Ohmige transmissielijn zoals b.v. 50 Ohm coax, waarbij 75 Ohm net zo goed of misschien zelfs nog iets beter kan zijn. De tuner is nu ook wat eenvoudiger en vooral aan de condensator worden minder zware eisen gesteld t.a.v. de maximaal optredende spanning. De buitenmantel van de coaxiale kabel hadden we natuurlijk al ontkoppeld van de symmetrische antenne m.b.v. een goede balun, zie hier.

 

 

Eenvoudige antenne tuners

 

De meest eenvoudige tuner is de L-tuner in een a-symmetrische of symmetrische uitvoering, en de S-tuner voor een symmetrische aanpassing.

 

L-tuner

Zoals we hiervoor al zagen bestaat een L-tuner uit een serie en een parallel component, welke laatste omschakelbaar moet zijn  tussen de ingang en de uitgang. Doorgaans wordt hierbij gekozen voor een laag-doorlatende schakeling omdat hiermee tevens ongewenste harmonischen van de zender kunnen worden onderdrukt. In zo'n laag-doorlatende L-tuner komt de spoel in de serie-tak en de condensator in de omschakelbare parallel-tak.

 

Met de condensator parallel aan de antennezijde zal de tuner vooral hogere antenne impedanties omlaag kunnen transformeren naar 50 Ohm. Hierbij is de tuner meer geschikt voor aansluit-impedanties met een inductief dan met een capacitief karakter. Bij schakeling van de condensator aan de transceiver zijde worden lagere antenne impedanties omhoog getransformeerd en is het bereik voor antennes met een capacitief karakter groter dan met een inductieve waarde.

 

Wanneer de impedantie aan de transceiver zijde van de antennevoeding toevallig dicht in de buurt van een zuivere 50 Ohm ligt, heeft een L-tuner moeite om SWR=1 te bereiken. Dit hoeft geen probleem te zijn omdat in deze omstandigheden de antenne direct en zonder tussenschakeling van de tuner, aan de zender kan worden aangesloten, omdat de SWR immers al binnen 1 : 1,5 valt. 

 

Zoals we ook al zagen kan een L-tuner zowel in een a-symmetrische als symmetrische vorm worden uitgevoerd. In de symmetrische laag-doorlaat vorm bestaat zo'n tuner uit twee spoelen in de beide serie-takken en een omschakelbare capaciteit in de parallel-tak, Aan de transceiver zijde vinden we dan nog een balun om de overgang te maken van de symmetrische tuner naar de a-symmetrische transceiver. Denk er aan dat de tuner mechanisch zodanig moet worden uitgevoerd dat deze over de hele constructie elektrisch symmetrisch blijft ten opzichte van aarde. Dit stelt vooral eisen aan de bedieningsorganen voor de afstemcondensator, de schakelaars voor eventuele additionele condensatoren en de bediening van de spoelen. Denk ook aan de noodzakelijke ingangsbalun voor de overgang van de nog steeds symmetrische tuner naar de a-symmetrische transceiver, zoals hiervoor is aangegeven.

 

S-match

Een andere zeer eenvoudige antenne aanpassing is de S-tuner, die ik voor het eerst zag bij Frits, PA0FRI. Deze tuner is vooral voor gebruik bij symmetrische antennes en voedingslijnen en heeft voor die taak de meest eenvoudige uitvoering met de minste componenten. Een S-tuner bestaat uit een parallelle L-C kring, waarbij de transceiver wordt ingekoppeld door middel van een transformator. Deze transformator brengt de zender in serie met de L-C kring en zorgt tevens voor de balancering naar aarde. Het is dus een balancerende spanningstransformator met gescheiden wikkelingen. 

Een uitgebreide behandeling van deze S-match is verder hier te vinden

 

Ook bij de S-tuner moet worden omgeschakeld en wel door de antenne parallel aan de spoel of aan de condensator te kunnen uitvoeren. Hierbij spelen zowel het teken van de antenne serie-reactantie een rol, als het gegeven dat omhoog of omlaag moet worden getransformeerd. Omdat beide zaken bij de S-tuner wat meer overlappen, heeft deze tuner minder moeite met antenne impedanties rondom 50 Ohm.

 

De serie-inkoppeling van de transceiver in de L-C kring stelt extra eisen aan de inkoppel-transformator. Deze dient een zo hoog mogelijke koppelfactor te vertonen, ook al omdat slechtere  koppeling zich zal manifesteren als spreiding zelfinductie in serie met de L - C kring, waardoor het afstembereik van de tuner zal worden beïnvloed. Dit effect is het duidelijkst merkbaar op de hogere banden. Voor een tuner met een groot frequentiebereik is het daarom van belang om een transformator toe te passen met een kern van hoge permeabiliteit, dus ferriet materiaal en geen ijzerpoeder / carbonyl kernen. Verder dienen de wikkelingen van de primaire en secundaire zijde tussen elkaar in gelegd te worden en niet naast elkaar, voor meest vaste koppeling.

 

Door zijn opbouw is de S-tuner het meest geschikt voor symmetrische aansluiting aan de antenne-voedingskabel. Vergelijking tussen de symmetrische L-tuner en de S-tuner levert enig voordeel voor de laatste omdat hierin minder componenten worden toegepast.

 

Bij de analyse van de S-tuner blijkt dat we hier ook weer een L-tuner terug vinden. Wanneer de antenne wordt aangesloten parallel aan de condensator, ontstaat effectief een laag-doorlatend filter, als bij de eerder besproken laag-doorlatende L-tuner. Deze is het meest geschikt om bij hogere, en bij voorkeur capacitieve impedantie omlaag te transformeren.

Met de antenne aangesloten parallel aan de spoel ontstaat nu echter een hoog-doorlatende L-tuner, waarbij de filterende werking voor de harmonischen van de zender verloren gaat. Ook in deze configuratie is de tuner het meest geschikt om hogere aansluit-impedanties omlaag te transformeren, deze maal bij voorkeur met een inductief karakter.

Ook de S-match is in principe galvanisch gescheiden van de antenne, waardoor aandacht moet worden geschonken aan het afvoeren van statische ladingen op de antenne.

 

Wanneer we een L-tuner en een S-tuner zouden opbouwen met dezelfde spoel en condensator, en we even afzien van het feit dat de L-tuner dan automatisch van het a-symmetrische type is en de S-match van het symmetrische type, dan zien we dat de S-Match op de lagere HF banden en bij lagere en hogere antenne impedanties het grootste afstembereik vertoont. Op 10 MHz. ontlopen beide systemen elkaar niet veel, al is de L-tuner wat beter bij lagere antenne impedanties en wint de S-match in het hogere bereik. Op de hoogste HF band is de L-tuner beter in het lagere impedantie bereik en ontlopen beide systemen elkaar weinig bij de hogere impedanties.

 

Hierbij moet worden aangetekend dat de S-match dan wel moet worden uitgevoerd als in de uitwerking op deze web-site, waarbij vooral de transformator werd geoptimaliseerd. In de oorspronkelijke uitvoering zal het impedantie bereik veel kleiner zijn en is vooral op de hogere banden het aanpassingsbereik beperkt.

 

 

Andere oplossingen

 

Het is natuurlijk mogelijk om de extra kabelverliezen ten gevolge van een hoge SWR helemaal te voorkomen door steeds te zorgen dat de antenne-impedantie meteen aan zijn aansluitingen al 50 Ohm is of daarnaar wordt getransformeerd. Hierbij doel ik op de automatische antenne-tuner, die er via een ingebouwde vergelijkingsschakeling voor zorgt dat elke wilde antenne impedantie direct wordt getransformeerd naar een zuivere weerstand van 50 Ohm. De voedingskabel wordt dan altijd karakteristiek afgesloten en vertoont daarmee de laagste SWR. Een stukje RG58 van 10 m. lengte geeft dan niet meer demping dan 0,5 dB op een frequentie van 10 MHz. Helaas zijn deze automatische antenne tuners nogal prijzig, ook al omdat ze zijn ondergebracht in een weer en water bestendige behuizing voor buitengebruik. Denk aan prijzen van € 500 tot zelfs ver boven de € 1000.

 

Een alternatief voor deze wat duurdere oplossing is de voorbelaste antenne-aanpassing. Deze zorgt er voor dat door een juiste combinatie van een transformator en een enkele weerstanden de wilde variaties van de antenne impedantie over het frequentie-bereik worden beperkt tot lage waarden, waarbij verder geen antenne tuner nodig is ter bescherming van de zender en verder de kabelverliezen beperkt blijven. Ook deze voorbelaste antenne aanpassing wordt direct aangesloten aan de antenne en dient dus in een weer en water bestendige kast ondergebracht te worden, al is deze veel kleiner dan bij de automatische antenne tuner.

Natuurlijk gaat er bij dit systeem enig vermogen verloren in de weerstanden, maar bij een juiste keuze van de componenten en passend bij de specifieke antenne, zijn er toch combinaties mogelijk die kunnen wedijveren met een antennetuner in de shack en bovendien verder geen voeding of aandacht van de operator vereisen. Dat laatste is vooral handig bij het contesten. Deze voorbelaste antenne aanpassing is uitgewerkt in een artikel op deze mijn web-site en is hier te vinden, als ook in het blad 'Elektron' van augustus en oktober van 2007.     

 

 

Zelf een antenne tuner ontwerpen

 

Voor diegene die zelf willen rekenen aan het hele systeem tussen de transceiver en de antenne kan ik verder nog het volgende aanraden.

 

- Bepaal eerst wat je met je antenne wilt bereiken en welke mogelijkheden je hebt om antennes weg te spannen of op te stellen. Die keuze kun je het best maken m.b.v. het gratis antenne programma Mmana, dat tegenwoordig Mmana-Gal heet, hier te downloaden. Met dit programma kun je onmiddellijk zien wat de opstraalhoek van je antenne zal zijn, waarbij  een hoge opstraling geschikt is voor lokale verbindingen en een lage opstraling voor DX verkeer. Tevens vind je hier de aansluitimpedantie van je antennekeuze.

Laat de antenne uitrekenen op elk van je voorkeur frequenties, zodat je een goed beeld krijgt wat deze zal gaan doen voor de opstraal-hoeken en -richtingen en de aansluit impedanties die daarbij horen.  

 

- Met het programma TLW, dat sinds de 20e editie gratis wordt geleverd bij aanschaf van het ARRL Antenne Book, reken je vervolgens uit wat de demping wordt met jouw keuze en lengte van transmissielijn tussen de antenne en de tuner. Je hebt hierbij de aansluit impedanties nodig, die eerder door Mmana werden geleverd. Het programma geeft je verder ook de getransformeerde impedanties aan het einde van de antenne voedingskabel, die je nodig hebt voor de berekening van je tuner. Een ander handig en bovendien gratis programma is TLD, waarmee je hetzelfde kunt.

 

- Opnieuw met het programma TLW (niet met TLD) kun je nu de onderdelen van je tuner berekenen, de verliezen die hierin gaan optreden en de spanningen en stromen die in- en over de diverse onderdelen zullen gaan ontstaan. Dit voer je uit voor elke werkfrequentie, waarvoor je met Mmana de antenne impedanties hebt berekend. Uit de hele reeks met oplossingen bepaal je vervolgens wat de minimale en maximale waarden zijn waaraan de tuner componenten moeten voldoen en daarmee heb je voldoende informatie om je hele tuner te kunnen ontwerpen.

 

- Als laatste lees je nog even het balun verhaal door in Electron of op mijn web-site, zodat je een indruk hebt over de eisen en uitvoeringen van de toe te passen balun, of dat nu tussen de antenne en de voedingslijn is of tussen de symmetrische tuner en de transceiver.

 

Bedenk verder, dat hoe meer onderdelen er in de tuner zitten, hoe meer vermogen hierin verloren gaat. Eenvoud is hier niet alleen het kenmerk van het ware, maar bespaart je bovendien ongewenste bijverwarming in de shack. Dit laatste betekent ook, dat gecompliceerde tuner ontwerpen gerust met enig wantrouwen bekeken kunnen worden, te meer als deze worden aangeprezen om hun wonderbaarlijke eigenschappen.

 

 

Bob J. van Donselaar, on9cvd@veron.nl