trefwoorden |
Niet
magnetisch-gesloten spoelkernen In de
meeste van de voorgaande artikelen wordt er, al dan niet stilzwijgend, vanuit
gegaan, dat de magnetische weg in die kernen gesloten is. Een veel gebruikt
voorbeeld is dat van de toroide, waarbij het magnetische veld van een hierop
gewikkelde spoel steeds binnen het materiaal blijft. De sommetjes worden
hierbij gemakkelijk omdat je dan kunt rekenen met het totaal van het
kernmateriaal en de gegevens die hiervoor door de fabrikant worden verstrekt.
Dat geldt in het bijzonder voor de permeabiliteit, de materiaal verliezen,
het interne verzadigingsveld enz. Er zijn
echter vele andere vormen van spoelkernen, die geen gesloten magnetische weg
vormen. Hierbij worden de sommetjes wat ingewikkelder en vallen de materiaal
specificaties soms zelfs terug op empirische gegevens, die dan door de
fabrikant in de vorm van tabellen of grafieken worden weergegeven. Denk
hierbij bv. aan de bekende ferriet staven. Een hierop gewikkelde spoel zal
binnen de staaf een magnetisch veld opwekken, waarvan de krachtlijnen uit het
ene uiteinde via de lucht naar het andere uiteinde van de staaf worden
gesloten. Dit heeft een groot effect op de effectieve permeabiliteit van het
materiaal. Hoe sterk
dit effect is kunnen we opmaken uit grafieken van de fabrikant. Wanneer we
b.v. kijken naar het eerder genoemde 3C90 materiaal met een initiële
permeabiliteit van 2300 H/m, dan loopt de effectieve permeabiliteit bij een
lengte / diameter verhouding van 50 : 1 al terug tot juist boven de 500 H/m,
en bij een meer gebruikelijke verhouding van 10 : 1 al tot ongeveer 55 H/m.
Sterker nog, bij deze 10 : 1 verhouding speelt de oorspronkelijke
permeabiliteit nog maar een ondergeschikte rol omdat alle magnetische
materialen met een permeabiliteit van 200 H/m of meer, niet verder komen dan
een effectieve permeabiliteit van rond 50 H/m. Het is nu misschien ook
duidelijk, waarom ferriet-antenne staven maar in
een beperkte keuze aan materialen worden geleverd; bij de gebruikelijke
afmetingen maakt het niet zo veel meer uit waaruit het oorspronkelijke
materiaal heeft bestaan en wordt de effectieve permeabiliteit voornamelijk
bepaald door de lengte - diameter verhouding.
Bij een
ferrietstaaf als antenne is deze open magnetische structuur juist gewenst,
omdat daarmee het magnetische deel van de uitgezonden energie van een
zendstation op een efficiënte manier binnen de staaf kan worden geconcentreerd,
en zo een veel hogere inductiespanning in de spoel doen ontstaan dan zonder
zo’n ferrietstaaf mogelijk zou zijn. Bij een effectieve permeabiliteit van
rond 50 H/m, is de magnetische ‘weerstand’ dus een factor 50 lager dan van
een gelijke ‘hoeveelheid’ lucht, waardoor het magnetische veld in de omgeving
van 50 maal de afmetingen van de staaf hierdoor wordt beďnvloed. In een
eerste, grove benadering gedraagt zo’n staaf van bv. 10 cm lengte zich dan
als een draad van 5 meter lang. Nu is dat als antenne voor de middengolf nog
maar een zeer beperkte lengte, maar toch aanzienlijk veel langer dan de
afmetingen van een portable radio, waarin zo’n ferriet antenne systeem
doorgaans is onder gebracht. Ook
wanneer de luchtweg bij een magnetische kern aanzienlijk kleiner is, zijn de
effecten al snel niet meer te verwaarlozen. Hierna zullen enkele van deze
effecten nader uitwerken. Zoals in
vorige artikelen al werd uitgewerkt, kan de zelfinductie van een spoel worden
geschreven als: L = n2
. µ0 . µr . A / l (H) Hierin is
‘n’ het aantal windingen, ‘µ0‘ de absolute permeabiliteit (4 .
π . 10-7), ‘µr‘
de relatieve permeabiliteit van het materiaal, ‘A’ de effectieve magnetische
doorsnede en ‘l ‘ de fysieke lengte van het magnetische pad. Wanneer
we de laatste in relatie brengen tot de relatieve permeabiliteit, kan de
formule herschreven worden tot: L = n2
. µ0 . A / (l / µr)
(H) Hierin kan
gemakkelijk de verkorting van de effectieve magnetische lengte van het
materiaal worden herkend, zoals dat al naar voren kwam in de inleiding bij de
ferriet staaf. Een getallen voorbeeld met een 36 mm. ringkern (gemiddelde
omtrek ca. 90 mm = effectieve magnetische weglengte) van het ferriet
materiaal 4A11 (43), (permeabiliteit ca. 700 H/m), geeft aan, dat de relative magnetische weglengte (l / µr),
hierbij gelijk wordt aan 0,13 mm. Het is nu wellicht duidelijk, dat het
aanbrengen van een luchtspleet in dit materiaal al snel grote gevolgen heeft
voor de eigenschappen van een spoel op dit materiaal. Voor
een spoel met een luchtspleet ter lengte van d, kunnen we de aangepaste
zelfinductie schrijven als: L’ = n2
. µ0 . A / ((l / µr)
+ d) (H) Deze
formulering is geldig, zolang de afmetingen van de luchtspleet klein zijn
t.o.v. de magnetische doorsnede, zodat de magnetische randeffecten door
ontsnappende veldlijnen naar de ruimte te verwaarlozen zijn. De totale
magnetische weglengte is dus de som van de effectieve magnetische weglengte
in het materiaal plus de magnetische weglengte in de lucht (met
permeabiliteit van 1 H/m). Hoe
groot het effect van een luchtspleet is wordt opnieuw duidelijk in een
getallen voorbeeld. Uitgaande van de ringkern met de afmetingen en het
materiaaltype als hierboven, en een lengte van de luchtspleet van 65 µm. (de
dikte van een mensenhaar), wordt de nieuwe zelfinductie dan een factor 1,5
kleiner als zonder luchtspleet. Het
is goed hier even aan te denken bij het aanbrengen van een kabel ‘clamp’ ter
bestrijding van EMC effecten. De fabrikant heeft er voor gezorgd dat de
schaaldelen zeer goed gepolijst zijn, zodat deze zonder noemenswaardige
afstand op elkaar kunnen aansluiten. Het loont dan ook om bij dergelijke ‘clamps’ de schaaldelen goed schoon te maken, en bij het
vastklikken te zorgen voor een goede passing. Trek desnoods nog een ty-wrap stevig om de gesloten clamp voor maximale
permeabiliteit en dus een zo hoog mogelijke mantelstroom impedantie. We
zagen in vorige artikelen, dat de kwaliteitsfactor ‘Q’ van een zelfinductie
kunnen schrijven als: Q
= ω . L / r Hierin
is ‘ω’ de cirkelfrequentie (2 . π . f), ‘L’ de zelfinductie als
hiervoor en ‘r’ de totale spoelverliezen. Deze
laatste factor kunnen we opgebouwd denken uit de som van alle verliesfactoren
zoals de koperverliezen (materiaal constanten plus de verliezen door het skin
effect (rk)), plus de verliezen in de
magnetische kern (ry): r
= rk + ry In
eerdere artikelen zagen we dat bij toepassing van magnetisch kernmateriaal de
kernverliezen doorgaans de totale spoelkwaliteit bepalen. Deze ijzerverliezen
zijn evenredig met de inductie in het materiaal. Bij uitsturing van het
magnetische materiaal treden er hysteresis verliezen op door het achter
blijven van remanent magnetisme, dat eerst moet worden omgepoold voordat
magnetisatie in de andere richting kan worden opgebouwd. Dit geeft extra
materiaal verliezen. Deze kunnen worden teruggevonden in het oppervlak van de
totale magnetiseringscurve (B-H kromme), die ontstaat wanneer het interne
veld (B) in het materiaal wordt uitgezet tegen het aangelegde veld (H).
Hiermee zijn deze ‘ijzerverliezen’ evenredig met het kwadraat van deze
magnetisatie (B2). Zie ook de figuur verderop in dit verhaal. Volgens
de definitie geldt verder: L
= zelfinductie in Wb / A; magnetische flux per eenheid van stroomsterkte, en
ook: B
= T / m2 magnetische flux per materiaal doorsnede, uitgedrukt in
Weber (Wb) De
zelfinductie is dus evenredig men de magnetische flux in het materiaal, bij
constante magnetiseringsstroom. Waar
het inductie veld (B, en dus de zelfinductie, L) evenredig afneemt bij
toenemende luchtspleet, nemen de hysteresis verliezen af met het kwadraat van
B. Hieruit volgt dat, wanneer de hysteresis verliezen domineren bij de
bepaling van de kwaliteit van een spoel, de spoelkwaliteit toeneemt bij
toenemende luchtspleet. Om
dit laatste opnieuw te illustreren aan de hand van een getallenvoorbeeld, werd
een
proefje gedaan met zo’n eerder genoemde kabel ‘clamp’. Een draad hier
doorheen vormt een hele winding om zo’n kern, omdat de permeabiliteit van het
materiaal veel hoger is dan de retourweg van de draad door de lucht. Met een
paar windingen op zo’n ‘clamp’ en op 1 MHz. was de zelfinductie zonder spleet
38 uH, met een spoelkwaliteit van 6. Na het aanbrengen van een luchtspleet
van 400 µm. tussen één schaalhelft, en daarna weer stevig dichtklikken, was
de zelfinductie terug gelopen tot 11 uH, en de spoelkwaliteit toegenomen tot
25. In eerste benadering neemt de Q-factor van de spoel hiermee met eenzelfde
factor toe, als de zelfinductie af neemt. Deze
toename van de Q-factor bij toenemende luchtspleet is verder uit te werken.
Wanneer we definiëren: a
= L / L’, dan geldt ook: a = 1 + d . µr / l De
nieuwe kwaliteitsfactor ‘Q’ na het aanbrengen van de luchtspleet wordt dan: Q’
= ω . L / (a. rk + ry / a) , en dit wordt maximaal
voor a = √(ry
/ rk) Ingevuld
in de vorige vergelijking geeft de lengte van de luchtspleet voor de maximale
Q-factor: d = (√(ry / rk)
– 1) . l / µr Hoe
groot deze maximale Q-factor wordt blijkt bij invulling van de maximale
waarde voor ‘a’: Q’
= ω . L / (2 . √(ry
. rk)) We
kunnen in de formule ook de zelfinductie zonder luchtspleet L, vervangen door
de nieuwe L’, wanneer we bedenken dat: L
= a . L’ = L’ √(ry
/ rk),
en dit weer invullen in de formule voor de nieuwe
kwaliteitsfactor. De hoogst bereikbare
Q-factor door het aanbrengen van een luchtspleet wordt dan: Q’max = ω . L’ / (2 . rk) Het
is duidelijk dat we uiteindelijk niet om deze koperverliezen heen kunnen.
Deze koperverliezen hangen samen met het aantal windingen van de spoel (en de
draaddoorsnede), terwijl de grote van de zelfinductie samenhangt met het
aantal windingen in het kwadraat en de effectieve permeabiliteit. We kunnen
daarom gemakkelijk uitrekenen hoe groot de effectieve permeabiliteit (van de
spoel met luchtspleet) moet zijn, om een maximale kwaliteitsfactor op te
leveren die nog steeds groter is dan dezelfde spoel zonder magnetische kern.
Dit uitwerkend levert de volgende voorwaarde voor de overblijvende
permeabiliteit: µeff
> 2 . n2 / n1, met n2 het aantal windingen van
dezelfde spoel zonder kern. Het effect
dat een meer of minder grote luchtspleet heeft op het totale magnetische
circuit, treedt op bij alle magnetische materialen, al is het effect
prominenter bij materialen met een hoge permeabiliteit dan bij lage. Zo’n
luchtspleet wordt o.a. toegepast bij transformatoren, waar naast de
signaalstroom ook een gelijkstroom moet worden gevoerd. Op elk moment wordt
de uitsturing van de spoelkern bepaald door de som van deze stromen, waardoor
de kern verder dan noodzakelijk zou worden uitgestuurd door deze
gelijkstroom. Hierbij treden grotere verliezen op evenals een grotere kans op
vervorming van de signaalstroom. Zoals
hiervoor al werd aangetoond, heeft het aanbrengen van een luchtspleet tot
gevolg dat de kern- magnetisatie zal verminderen bij gelijk blijvende totaal
stroom. Waarom dit zo is, wordt duidelijk in de volgende figuur.
De figuur
geeft een gestileerd verband tussen het aangelegde veld ‘H’ en het hierdoor
in het materiaal opgewekte inductieveld ‘B’. Deze grafiek is wellicht beter
bekend als de hysteresis lus van een zeker materiaal. Door het aanbrengen van
een luchtspleet zal de grafiek gaan draaien over een zekere hoek α, die
evenredig is met de grote van de luchtspleet volgens: tan α = A . lg / (µ0 . Ag . l) waarin verhoudingen
van de magnetische oppervlaktes en de magnetische weglengte met en zonder
luchtspleet zijn terug vinden. Wanneer de luchtspleet klein is t.o.v. de
materiaal doorsnede, en dus het veld langs de randen verwaarloosbaar, dan
geldt: A = Ag . De vergelijking
van de hoekverdraaiing wordt dan: tan
α = lg /
(µ0 . l) waarbij
de hoekverdraaiing nog uitsluitend afhangt van de verhouding van de
spleetlengte t.o.v. de fysische lengte van (rest van de) het magnetische
materiaal. De
verminderde uitsturing van het magnetische materiaal blijkt duidelijk wanneer
de doorsnijding van de figuur met de verticale as (Bre,
het remanent magnetische) wordt vergeleken met de nieuwe doorsnijding na het
aanbrengen van de luchtspleet (Brg).
Omdat het materiaal nu minder ver wordt uitgestuurd worden de inwendige
verliezen kleiner (zie hiervoor bij de toename van de kwaliteitsfactor) en
ontstaat een veel grotere uitsturingsruimte. Door dezelfde transformator
kunnen nu grotere signaalstromen verwerkt worden en / of meer gelijkstroom
worden toegevoerd, voordat er vervorming of verzadigingseffecten optreden. Natuurlijk
wordt ook de zelfinductie verminderd door het aanbrengen van de luchtspleet.
Het blijkt echter, dat de toegestane magnetisatie sneller toeneemt, dan dat
de effectieve permeabiliteit van de spoel afneemt, zodat er een netto
positief effect over blijft. Fabrikanten leveren overigens voor elk kerntype met een instelbare luchtspeet de grafieken, die
het verband aangeven tussen de energie die per halve cyclus in het
kernmateriaal wordt achter gelaten, gerelateerd aan de grote van deze
luchtspleet. Ter
bepaling van de gedachten hierover, opnieuw een getallen voorbeeld. Een
zekere gesloten magnetische kern vertoont een initiële permeabiliteit van
1500 H/m. Door het aanbrengen van een zekere luchtspleet is de effectieve
permeabiliteit teruggelopen tot 500 H/m, waarbij uit de grafiek van de
fabrikant blijkt dat nu de maximale magnetisatie van 40 A/m is toegenomen tot
250 A/m. Bij een afname van de zelfinductie op die kern met een factor 3, nam
de uitstuurbaarheid dus toe met een factor meer dan 6. Het heeft dus zin om
in toepassingen waarin een hoge uitstuurbaarheid wordt gevraagd, eens te
kijken of het aanbrengen van een luchtspleet hier geen voordelen zou kunnen
bieden. De afname
van het remanent magnetische bij gelijkblijvende magnetisatie is ook terug te
vinden in de constructie van de betere relais. Ook hier is een magnetisch
circuit te vinden, waarbij het openstaande anker de ‘luchtspleet’ verzorgd.
Bij bekrachtiging van het relais wordt het anker aangetrokken en dus de
magnetische weg gesloten. In deze nieuwe situatie wordt het magnetische
kernmateriaal veel verder uitgestuurd, met een hoger remanent veld tot
gevolg. In de goedkopere relais vertrouwt de fabrikant er op, dat de door het
anker ingedrukte contactveren voldoende kracht zullen uitoefenen om de
magnetische kracht van het hoge remanente veld te overwinnen. In de betere
relais’ wordt echter tussen de spoelkern en het anker een kleine stift van
niet-magnetiseerbaar materiaal (koper) aangebracht. Hierdoor blijft er ook in
gesloten toestand een zekere luchtspleet bestaan, waardoor het remanente
magnetische veld wordt gereduceerd: het relais zal hierdoor sneller afvallen
en de kans op ‘plakken’ van het anker wordt verminderd. Naast het
groter worden van de maximale uitsturing zijn er meer zaken die gunstiger
worden bij het aanbrengen van een luchtspleet. Het is
wellicht bekend dat bij magnetische materialen de permeabiliteit verandert
met de temperatuur. Deze temperatuur coëfficiënt is verschillend voor
verschillende materialen, maar doorgaans niet te verwaarlozen bij ferriet
kernen. Bij de meeste types ferriet heeft deze coëfficiënt een positieve
waarde, in tegenstelling tot de gevaarlijke negatieve coëfficiënt bij
Carbonyl, waardoor thermische instabiliteit kan ontstaan; het ‘thermal run away’ effect
waarvoor de fabrikant waarschuwt. Wanneer er
in zo’n kern een luchtspleet is aangebracht, zal ook de temperatuur
coëfficiënt van het materiaal veranderen. Was deze temperatuur coëfficiënt
voor de permeabiliteit van het oorspronkelijke materiaal: C =
Δµ / ΔT, dan wordt deze coëfficiënt na aanbrengen van een
luchtspleet gelijk aan: C’ =
(Δµ / ΔT) . µe / µ
De
oorspronkelijke temperatuur coëfficiënt wordt dus verkleind met een factor
die gelijk is aan de verhouding van de oorspronkelijke permeabiliteit t.o.v.
de effectieve permeabiliteit met luchtspleet. Voor frequentie-kritische
toepassingen kan het daarom gunstig zijn om een luchtspleet te overwegen. Het
aanbrengen van een luchtspleet in een verder gesloten magnetische spoelkern
heeft een aantal effecten tot gevolg, die over het algemeen gunstig uitpakken
voor de toepassing van dit materiaal. Zo zal de uitstuurbaarheid van die kern
toenemen, waarmee deze geschikt wordt voor grotere stromen, wordt het verloop
van de zelfinductie als functie van de temperatuur kleiner en wordt de
uiteindelijke kwaliteitsfactor hoger dan zonder deze luchtspleet. Al deze
voordelen zijn het meest zichtbaar, wanneer de permeabiliteit van het
kernmateriaal al hoog was bij aanvang, zodat er na het aanbrengen van de
luchtspeet nog een voldoende hoge permeabiliteit over blijft. Daarmee is dit
verhaal vooral van toepassing op de groep van de ferriet materialen, en
minder op die van de Carbonyl ijzerpoeders, waarvan de permeabiliteit immers
al bij aanvang erg laag is. Denk er
overigens aan. dat ferriet materiaal erg hard is en daarmee moeilijk te
bewerken. Verder bleek uit diverse getallenvoorbeelden dat de gevraagde
luchtspleet doorgaans in de tientallen tot honderden micrometers valt,
hetgeen ook al niet eenvoudig is aan te brengen met mechanische middelen. In
doorsnee is daarom het aanbrengen van een luchtspleet vooral van toepassing
op kernen die daarvoor speciaal zijn ingericht. Een voorbeeld hiervan zijn
verschillende series potkernen, waarvan de middenpoot
van de onderste schaal niet helemaal aansluit op die van de bovenste schaal.
Door deze middenpoot is verder een gat met
schroefdraad aangebracht, waarbinnen een apart kerntje van hetzelfde
materiaal kan worden verschoven. Hiermee kan de moedwillig aangebrachte
luchtspleet dus in afmeting worden gevarieerd. In het ene geval is dit
gunstig om zo’n spoel precies op waarde af te regelen, in het andere geval
wordt de luchtspleet juist open gelaten, om grotere stromen toe te laten. Een andere
toepassing vinden we in de eerder genoemde kabel ‘clamps’.
Deze bestaan uit twee halve ferriet schalen in een plastic behuizing, die om
een kabel geklemd kunnen worden en fungeren als mantelstroom smoorspoel.
Wanneer deze schaalhelften niet perfect op elkaar aansluiten, ontstaat
hiertussen een luchtspleet, die de effectieve permeabiliteit snel kleiner
maakt dan die van het oorspronkelijke materiaal. Voor een effectieve werking
tegen mantelstromen, moeten deze schalen echter zo goed mogelijk op elkaar
aansluiten. Maak daarom de schaalhelften vóór het aanbrengen eerst goed
schoon, en zorg dat ze na aanbrengen ook perfect op elkaar aansluiten en
aangesloten blijven. Het nadien aanbrengen van minstens één ty-wrap om de houder stevig aangesloten te houden is
hierbij ook aan te bevelen. Wanneer er
echter door zo’n kabel ook een (grote) gelijkstroom loopt, bestaat het gevaar
van kernverzadiging, waardoor de permeabiliteit snel terug loopt en de
sperrende werking voor HF stromen minder effectief wordt. In die gevallen is
het te overwegen, om door het aanbrengen van een kleine luchtspleet (bv. een
reepje printerpapier (dikte ca. 100 µm) tussen de schaalhelften) de kern-uitsturing
terug te brengen. Bob J. van Donselaar, on9cvd@veron.nl |
|